Gemeentefonds
Het voordeel op het gemeentefonds ontstaat vanwege het feit dat de september- en decembercirculaires 2024 niet meer in de begroting zijn verwerkt. De Begroting 2025 is namelijk gebaseerd op de meicirculaire 2024. Uit de september- en decembercirculaire 2024 ontstaan de volgende effecten:
- Als gevolg van wijzigingen in de uitkeringsfactor en actualisatie van de maatstaven ontstaat een voordeel van ruim € 3 miljoen in 2025, ruim € 2,5 miljoen in 2026, bijna € 2 miljoen in 2027 en bijna € 1 miljoen vanaf 2028.
- Vanaf 2026 rekenen we op basis van onze systematiek van constante prijzen met een structurele verhoging op basis van de verwachte indexatie van het accres. Dit levert ruimte op van ruim € 11 miljoen vanaf 2026, bedoeld ter dekking van de nominale en areale verhogingen aan de lastenkant in onze begroting.
- Een aantal nieuwe taakmutaties en (aanpassingen in) decentralisatieuitkeringen wordt met programma's verrekend.
- In de septembercirculaire 2024 is aangekondigd dat de landelijke taakstelling op jeugdzorg komt te vervallen. In Arnhem hadden we hiermee rekening gehouden door € 5 miljoen minder inkomsten gemeentefonds vanaf 2026 in te ramen en was op programma Zorg bij jeugd een taakstelling van € 5 miljoen opgenomen. Beide posten zijn nu komen te vervallen (dus een neutraal effect op de algemene middelen).
- De stelpost ruimte onder het plafond BTW-compensatiefonds is afgeraamd. In de Begroting 2025 is deze stelpost opgenomen ter vervanging van de middelen die gemeenten zouden ontvangen inzake de indexatie op de WMO-kosten. Deze middelen waren wel toegezegd, maar niet verwerkt in de meicirculaire, waardoor de Provincie aangaf dat hiermee in de Begroting 2025 geen rekening kon worden gehouden. In de septembercirculaire zijn deze middelen alsnog toegevoegd aan het gemeentefonds, waardoor de opgenomen stelpost kan komen te vervallen. In deze Perspectiefnota vinden we het voorbarig om opnieuw een mogelijke ruimte onder het BTW-compensatiefonds in te zetten, maar richting de Begroting 2026 zullen we deze mogelijkheid als een scenario op tafel houden.
- Daarnaast zijn de lasten beschermd wonen geactualiseerd. Bij de actualisatie kwam naar voren dat er sprake is van een daling van de lasten doordat een deel van de taken en daarmee van de besparing overgaat naar de regio. Dit leidt tot een voordeel van ruim 7 ton vanaf 2029.
Nominale en areale ontwikkelingen
Nominaal en areaal 2026
Op 26 februari is het Centraal Economisch Plan (CEP) gepubliceerd. Mede op basis hiervan wordt de loon- en prijsontwikkeling van de Arnhemse begroting geraamd. Daarnaast wordt op basis van de groei van de stad de volumeontwikkeling (areaalontwikkeling) van de begroting berekend. Totaal bedraagt de loon-, prijs- en volumeontwikkeling structureel € 18,0 miljoen in 2026, en € 17,9 miljoen structureel vanaf 2027.
Jaarlijks wordt bij de Perspectiefnota een raming gemaakt van de loon-, prijs- en volumeontwikkeling en wordt dit bij de Begroting verder uitgewerkt. De verschillen tussen raming en uitwerking zijn op de stelpost voor nominale ontwikkeling blijven staan en worden nu afgerond. Dit levert een incidenteel voordeel van € 2,9 miljoen in 2025 met name doordat de geraamde loonontwikkeling zich naar verwachting niet volledig gaat voordoen. Voor 2026 resteert een nadeel van € 0,2 miljoen, in 2027 een voordeel van € 0,5 miljoen en een voordeel van € 1,7 miljoen in 2028.
Indexatie Perspectiefnota | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 |
---|---|---|---|---|---|
Loon-, en prijsontwikkeling 2026 | 14,7 | 14,5 | 14,5 | 14,5 | |
Areaalontwikkeling 2026 | 3,7 | 3,7 | 3,7 | 3,7 | |
Subtotaal | 18,0 | 17,9 | 17,9 | 17,9 | |
Verrekening restant voorgaande jaren | -2,9 | 0,1 | -0,5 | -1,7 | |
Totaal | -2,9 | 18,5 | 17,7 | 16,5 | 18,2 |
De loon- en prijsontwikkeling is als volgt opgebouwd:
Loon- en prijsontwikkeling 2026 (bedragen x € 1 miljoen) | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 |
---|---|---|---|---|
Loonontwikkeling eigen ambtenaren | 1,4 | 1,3 | 1,3 | 1,3 |
Zorgcontracten | 7,4 | 7,5 | 7,6 | 7,6 |
Onderhoud Openbare Ruimte | 0,9 | 0,9 | 0,9 | 0,9 |
Subsidies Zorg en Welzijn | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,7 |
Subsidies Cultuur | 0,5 | 0,6 | 0,6 | 0,6 |
Subsidies Sport | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 |
Subsidies Onderwijs | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
Subsidies Overig | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
Gemeenschappelijke Regelingen | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Overig | 2,0 | 1,7 | 1,6 | 1,6 |
Totaal | 14,7 | 14,5 | 14,5 | 14,5 |
Loonontwikkeling eigen ambtenaren
Het CPB raamt in het CEP een loonontwikkeling voor de sector overheid van 2,0%. Aangezien de CAO-gemeenteambtenaren tot 31 maart 2025 loopt en een nieuwe CAO nog niet is afgesloten, nemen we de raming van het CEP over. De loonontwikkeling voor 2026 komt daardoor uit op € 1,4 miljoen.
Zorgcontracten
Met ingang van 2024 zijn er nieuwe regels rond de indexering van zorgcontracten. Nieuwe contracten worden geïndexeerd met 90% Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) en 10% Prijs Particuliere Consumptie (PCC) die wordt aangevuld met een verrekening van het verschil tussen de voorlopige en definitieve raming van de OVA en de PCC van het voorgaande jaar. Een steeds groter deel van de zorgcontracten valt onder deze nieuwe indexeringsregels.
In de raming voor de Perspectiefnota is gerekend met een OVA van 4,2% en een PCC van 1,8%. Daarmee komt de gecombineerde index uit op 3,9%. Hiermee komt de raming voor de indexering van de zorgcontracten uit op € 7,4 miljoen in 2026 oplopend tot € 7,6 miljoen vanaf 2028.
Onderhoud Openbare Ruimte
Voor de raming van de ontwikkeling van het onderhoud in de openbare ruimte gebruiken we sinds enkele jaren de BDB-index grond-, weg- en waterbouw onderhoud (GWWo). Voor 2025 werd rekening gehouden met een prijsstijging van 7,6%. Doordat deze zich niet volledig heeft voorgedaan is de prijsstijging voor 2026 beperkt met 2,6%. Hierdoor komt de ontwikkeling van de kosten voor onderhoud in de openbare ruimte uit op € 0,9 miljoen.
Subsidies
Sinds vorig jaar wordt bij de indexering van de subsidies gediversifieerd in de verhouding loon- en prijsontwikkeling tussen verschillende categorieën subsidieontvangers. Voor alle subsidies worden dezelfde percentages voor loon- en prijsontwikkeling gehanteerd. Dit zijn dezelfde indexen die al gebruikt worden voor indexatie van de budgetten van de eigen organisatie, namelijk de loonvoet sector overheid en de index materiële overheidsconsumptie (IMOC). Er worden vijf verschillende categorieën gebruikt: zorg en welzijn, cultuur, sport, onderwijs en overig.
Voor de verhouding loon/prijs wordt voor zorg en welzijn aangesloten bij de verhouding die voor de zorgcontracten wordt gehanteerd, 90/10. Voor cultuur en sport is op basis van de jaarrekeningen van de afgelopen jaren gekeken naar de verhouding tussen personeelslasten en overige lasten. Deze bleek voor beide categorieën gemiddeld 45/55 te zijn. Voor onderwijs en overig wordt uitgegaan van de basisverhouding van 60% loonontwikkeling en 40% prijsontwikkeling. De loonvoet sector overheid is in het CEP geraamd op 2,0% en de IMOC op 2,1%. Daarmee volgen de onderstaande percentages per subsidiecategorie en bijbehorende indexatie.
Categorie | Verhouding | Percentage | Indexatie |
---|---|---|---|
Zorg en Welzijn | 90% CAO Gem. 10% IMOC | 2,0% | € 0,7 miljoen |
Cultuur | 45% CAO Gem. 55% IMOC | 2,1% | € 0,5 miljoen |
Sport | 45% CAO Gem. 55% IMOC | 2,1% | € 0,4 miljoen |
Onderwijs | 60% CAO Gem. 40% IMOC | 2,0% | € 0,2 miljoen |
Overig | 60% CAO Gem. 40% IMOC | 2,0% | € 0,2 miljoen |
Totaal | € 2,0 miljoen |
Een aantal subsidiepartners huurt vastgoed van de gemeente. De huur die zij betalen, wordt per 1 mei 2025 verhoogd met 3,34% respectievelijk 3,35% (afhankelijk van maand- of jaarbetaling) en loopt tot 30 april 2026. De subsidie is voor 2025 geïndexeerd met percentages die variëren tussen 3,2% en 4,2% (het laatste percentage betreft het beleidsterrein Zorg en Welzijn waar de indexatie voor 90% wordt bepaald door de loonvoet; voor de overige sectoren geldt een indexering die varieert tussen 3,2% en 3,5%) en wordt in 2026 geïndexeerd met een percentage dat varieert tussen 2,0% en 2,1%. Rekening houdende met het feit dat de subsidie indexering over de huurperiode voor 8 maanden wordt bepaald door de indexering over 2025 en 4 maanden over 2026, varieert de subsidie indexering over deze periode gemiddeld tussen 2,9% en 3,1%. In vergelijking met genoemde huurindexering van 3,34% respectievelijk 3,35% ligt deze daarmee tussen 0,44% en 0,24% onder de huurindexatie.
Met deze informatie voldoen we aan de toezegging om voor de zomer duidelijkheid te verschaffen over de index van de subsidies en huur van maatschappelijke organisaties.
Gemeenschappelijke regelingen
De indexatie van de gemeenschappelijke regelingen wordt per regeling, met het vaststellen van hun begroting door de deelnemers, bepaald. In maart is namens de wethouders financiën regio Arnhem een brief naar een aantal gemeenschappelijke regelingen gegaan (VGGM, MGR, GMR, BVO DRAN en de ODRA) waarin hen is opgeroepen om voor de indexatie aan te sluiten bij de prijsindexatie van het gemeentefonds zijnde 2,7%. Voor de raming van de indexatie van de gemeenschappelijke regelingen wordt hierbij aangesloten. Hiermee komt deze uit op € 1,0 miljoen. In aanloop naar de Begroting 2026 zullen de begrotingen van de verschillende gemeenschappelijke regelingen worden vastgesteld en daarmee dus ook de definitieve indexatie.
De VGGM is geconfronteerd met een hogere loonkostenontwikkeling dan waarmee in de begroting van 2024 rekening werd gehouden. Als lonen en prijzen stijgen en de gemeentelijke bijdrage niet in gelijke tred meeloopt, dan bestaat het risico dat de VGGM mogelijk onvoldoende middelen beschikbaar heeft om de opgedragen taken uit te voeren.
Overig
In de post overig zitten en budgetten die worden geïndexeerd met de IMOC (2,1%), CPI (2,6%) en de cao-ontwikkeling van de marktsector (4,1%). Onder andere algemene inkoopbudgetten die niet vallen onder openbare ruimte of zorg worden geïndexeerd met de IMOC. Dit is met € 1,8 miljoen het grootste deel van ‘Overig’. Het restant wordt onder andere gevormd door bijvoorbeeld representatiekosten die worden geïndexeerd met de CPI en ìnhuur dat geïndexeerd wordt met de cao-ontwikkeling van de marktsector.
Areaalontwikkeling 2025
In de begroting worden de budgetten die gevoelig zijn voor de groei van de stad geïndexeerd met de groei van het aantal inwoners of de groei van het aantal woningen. In de prognose groeit het aantal inwoners in 2026 met 1,0% en het aantal woningen met 0,9%. Om de verschillende budgetten in de begroting hierop aan te passen is een indexatie van € 3,7 miljoen nodig. Dit landt volgens de onderstaande verdeling in de verschillende programma’s.
Programma | Indexatie |
---|---|
Bestuur, dienstverlening en financiën | 104 |
Veiligheid | 69 |
Bereikbaarheid | 219 |
Economie | 0 |
Onderwijs | 99 |
Cultuur | 253 |
Participatie en armoedebestrijding | 326 |
Zorg | 2.081 |
Welzijn en inclusie | 367 |
Gezondheid en sport | 12 |
Klimaat en energie | 4 |
Ruimtelijke ontwikkeling | 16 |
Wonen en leefomgeving | 175 |
Totaal | 3.725 |
Nominale ontwikkeling IHP
Met ingang van het Integraal Huisvestingsplan (IHP) onderwijs 2024-2039 is afgesproken dat de prijsontwikkeling voor onderwijshuisvesting wordt bepaald op basis van de VNG-norm. De VNG-norm 2025 is eind oktober 2024 gepubliceerd, terwijl de nominale ontwikkeling voor het IHP is bepaald op basis van de langjarige inflatieverwachting vanuit het CPB. Dit maakt dat we voortaan jaarlijks bekijken of de VNG-publicatie in het najaar afwijkt van de eerdere voorspelling voor de begroting in het voorjaar. Indien dit afwijkt, leidt dat tot een correctie. Voor 2025 zien we dat de VNG-norm met 5,7 procent in het najaar hoger uitvalt dan de 2 procent waarmee is gerekend en daarom een bijstelling in de benodigde dekking voor het IHP nodig is. Daarnaast is die dekking doorgerekend door bedragen tot en met 2028 door te indexeren. Dat was op verzoek van de raad en destijds de reikwijdte van de meerjarenbegroting (2025-2028). Deze perspectiefnota bevat de jaren 2026-2029 en daarmee komt jaarschijf 2029 erbij. Dat betekent dat alle investeringen en exploitatiemiddelen zoals besloten in het IHP voor het jaar 2029 aan de begroting worden toegevoegd. Omdat de afspraak is om bedragen in het IHP door te indexeren voor alle jaren in de meerjarenraming, worden deze middelen voor jaarschijf 2029 nu geïndexeerd. Bij vaststelling van het IHP was de benodigde jaarlijkse structurele verhoging van het financieel kader € 1,13 miljoen. Het effect van de VNG-norm 2025 én het toevoegen van een jaarschijf zorgt ervoor dat dit bedrag met € 71.000 moet worden verhoogd om het IHP te kunnen bekostigen.
Indexatie DMP 2024 naar 2026
De ramingen van de projecten binnen vijf jaar in het duurzaam mobiliteitsplan (DMP) zijn berekend op het prijspeil 2024. De vaststelling van het DMP duurde langer dan voorzien was. De ramingen zijn daarom nog niet volledig in de begroting verwerkt en geïndexeerd. Voor het opstellen van de begroting 2026 en het verwerken van de financiële effecten van het vaststellen van het DMP, dienen de ramingen incidenteel te worden geactualiseerd/geïndexeerd naar het prijspeil van 2026.
Voordeel Zorg
Uit de actualisering van de prognose 2025 en voor 2026 en verder blijkt een structureel voordeel in 2025 en verder en een incidenteel voordeel in 2025.
De volgende zaken dragen bij aan het incidentele voordeel (€ 2,2 miljoen in 2025):
- Voor het beleidsveld beschermd wonen wordt een incidenteel voordeel van € 1,9 miljoen verwacht. Het aantal cliënten daalt licht. Dit voordeel is tijdelijk aangezien vanaf 2026 naar verwachting een nieuwe aanbesteding met aangepaste producten en tarieven van kracht is.
- Op het beleidsveld woonvoorzieningen en doelgroepenvervoer wordt een incidenteel voordeel van € 340.000 verwacht.
Het structurele voordeel (€ 4 miljoen) vanaf 2025 is als volgt opgebouwd:
- Aan bestaande budgetten wordt jaarlijks een bedrag voor nominaal (prijs en areaal) toegevoegd. Deze bedragen zijn niet volledig benut. Dit zorgt voor een voordeel van circa € 2,5 miljoen.
- Bij de prognose voor de Perspectiefnota 2025 was een grote groei te zien voor met name jeugdzorg. Die groei heeft doorgezet, maar minder sterk dan verwacht. Tevens was een verwachte prijscompensatie opgenomen, deze blijkt in werkelijkheid iets lager te liggen. Het voordeel bedraagt circa € 275.000.
- Daarnaast is zichtbaar dat de inzet van PGB blijft dalen en hier wordt ook een structureel voordeel verwacht van € 1,2 miljoen.
Hierdoor ontstaat in 2025 een totaal voordeel van € 6,2 miljoen, waarvan wordt voorgesteld deze toe te voegen aan de BR WMO en Jeugdzorg. Voor 2026 en verder komt het structurele voordeel van € 4 miljoen ten gunste van de algemene middelen.
Dotatie overschot Bescherm Wonen aan BR Wmo en Jeugdzorg
We kiezen bij de ingroei naar het negatieve herverdeeleffect van Beschermd Wonen voor een ander ingroeipad. Dit betekent een oploop met € 5,9 miljoen per jaar in plaats van de huidige begrote € 5,1 miljoen per jaar. Het gevolg is dat er budget beschikbaar komt, waarvan we voorstellen om dat op twee manieren in te zetten. Een budget van € 6 miljoen kan ingezet worden voor het sociaal domein waarmee in totaal € 15 miljoen beschikbaar is als incidentele dekking die betrokken kan worden bij de transformatie van het sociaal domein (zie ook hoofdstuk Transformatie Sociaal Domein). Daarnaast kan het overschot in de begroting op Beschermd Wonen dat in de jaren 2025 tot en met 2028 zou worden gedoteerd aan de bestemmingsreserve WMO en Jeugdzorg (in totaal € 11,4 miljoen), conform begrotingsregels vrijvallen ten gunste van de algemene middelen. Dit komt neer op € 3 miljoen in 2025, € 3,1 miljoen in 2026, € 4,5 miljoen in 2027 en € 0,8 miljoen in 2028. In de risicoparagraaf is een risico opgenomen voor eventuele effecten van een tariefstijging.
Actualisatie meerjareninvesteringsplanning (MIP)
Op basis van de realisatie over 2024 zijn de planningen van de investeringsprojecten in het MIP geactualiseerd. Hierdoor verschuift de realisatie van een aantal projecten naar een later jaar. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals personele wisselingen of knelpunten in de capaciteit. De grootste verschuiving zijn projecten die niet in 2024 gerealiseerd zijn, maar in 2025 gerealiseerd zullen worden en daarmee vanaf 2026 leiden tot kapitaallasten in de begroting. Dit leidt tot een voordeel van € 2,1 miljoen in 2025. Dit leidt ook tot verschuivingen in de komende jaren, wat tot een voordeel leidt van € 1,0 miljoen in 2026 en 2027 aflopend tot € 0,5 miljoen in 2029. De projectuitgaven zijn daarnaast geïndexeerd voor de verwachte prijsstijgingen. Hiervoor zijn de indices gebruikt, voor Grond-, weg- en waterbouw nieuwbouw (3,0%) en Bedrijfsgebouwen nieuwbouw (1,0%). Voor de indexering moet in 2026 € 62.000 gereserveerd worden, oplopend tot € 170.000 in 2029.
Planningsrealisme MIP
Niet alle investeringen volgen hun oorspronkelijk geplande investeringsritme. Dit kan diverse redenen hebben zowel intern (bv. personele wisselingen) als extern (vertraging bij leveranciers). Voor alle investeringsprojecten wordt een realistische planning gemaakt. Door onvoorziene omstandigheden wordt in een aantal gevallen deze planning niet gehaald. Vooraf valt niet te zeggen welke projecten dit betreft. Door de vele investeringsprojecten die lopen, is het op basis van ervaring, echter wel een zekerheid dat dit bij een aantal projecten zal gebeuren. Projecten die later dan oorspronkelijk gepland afgerond worden, worden later geactiveerd, waardoor de kapitaallasten in de begroting naar achteren schuiven. Hier wordt sinds vorig jaar rekening mee gehouden door een deel planningsrealisme in te ramen.
Voor het gehele MIP, inclusief nieuwe investeringen, is het planningsrealisme opnieuw geraamd. Hiervoor wordt een aflopende reeks van 70%, 50% en 30% voor de verwachtte onderuitputting van de kapitaallasten geraamd. Dit geeft een nadeel voor het financieel beeld van € 0,1 miljoen in 2026 en een voordeel van € 0,3 miljoen in 2027 en € 1,4 miljoen in 2028. Het voordeel dat ontstaat doordat de reeks die vorig jaar is ingeboekt de jaren 2025, 2026 en 2027 betrof. Voor 2026, 2027 en 2028 wordt nu dus een groter deel aan onderuitputting geraamd. Voor 2026 ontstaat toch een nadeel als gevolg van de verschuiving van investeringsprojecten in de tijd.
OZB
Afgesproken is dat de geraamde opbrengsten OZB, exclusief areaalontwikkeling, jaarlijks met 5 procent stijgen ter dekking van de stijging van lonen en prijzen en andere bestedingsdoelen. De aanvullende indexatie boven op de inflatiecorrectie is in de begroting reeds cumulatief verwerkt voor de jaarschijven tot en met 2028. Voor jaarschijf 2029 wordt deze aanvullende indexatie in de Begroting 2026 verwerkt, vooralsnog in lijn met het huidige beleid van een jaarlijkse stijging van 5 procent. Voor 2029 betekent dit een bedrag van € 1.450.000 structureel.
Het deel dat specifiek is bedoeld voor inflatiecorrectie wordt jaarlijks met een gelijkblijvende reeks in de begroting opgenomen. Voor 2026 betreft dit een bedrag van € 1.817.000 structureel. Uitgangspunt is om net als vorig jaar een totale stijging van 5 procent van de opbrengsten OZB te realiseren. Dit betekent dat de gemiddelde (verwachte) lastenstijging OZB ook 5 procent per jaar is. De daadwerkelijke waardeontwikkeling kan afwijken van de waardeontwikkeling waar voor de tariefberekening van uit is gegaan. Met als gevolg dat ook de gemiddelde lastenstijging af kan wijken van de 5 procent.
Ter vergelijking is in onderstaande tabel de landelijk (verwachte) gemiddelde stijging van de woonlasten OZB over de afgelopen jaren opgenomen (bron: COELO):
2023 | 2024 | 2025 | |
Gemiddelde stijging woonlasten OZB landelijk | 6,0% | 5,9% | 6,9% |
Bij de Begroting 2011 is besloten structureel een stelpost meeropbrengsten OZB te begroten van € 860.000, die losstaat van de jaarlijkse tariefberekening. De reden voor het opnemen van deze stelpost was dat destijds elk jaar bleek dat er op de OZB een positief resultaat werd behaald. De afgelopen jaren laten zien dat de realisatie van deze meeropbrengsten onder druk staat. De verschillen tussen de feitelijke waardeontwikkeling en de bij de tariefberekening gehanteerde te verwachten waardeontwikkeling zijn beperkt, waardoor ook afwijkingen op de op basis van de tariefberekening begrote opbrengsten minder te verwachten zijn en de stelpost minder realistisch is. We stellen daarom voor om deze stelpost vanaf 2025 volledig af te ramen.
Het is de intentie om voor de Begroting 2026 in beeld te brengen in hoeverre indexatie van het ondernemersfonds (SOFA) mogelijk is, bijvoorbeeld door middel van een lichte verhoging van de tarieven voor niet-woningen, waardoor dit voor de algemene middelen een neutraal effect is.
Oninbare posten belastingen
Om diverse redenen worden belastingvorderingen oninbaar verklaard. Vaak gebeurt dit nadat een deurwaarder in de laatste stap van het invorderingstraject tot de conclusie komt dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn. Andere redenen voor oninbaar verklaren zijn bijvoorbeeld een faillissement van de belastingschuldige, of het gevolg van de uitkomst van een schuldregeling.
In de begroting is jaarlijks een bedrag van € 250.000 opgenomen ter dekking van kosten oninbaar van belastingvorderingen. De afgelopen jaren is sprake van een overschrijding van dit bedrag en de verwachting is dat structureel € 100.000 meer nodig is.
Het huidige budget van € 250.000 is naar rato van de opbrengsten toegerekend aan de afvalstoffenheffing, rioolheffing en ozb (overige heffingen te verwaarlozen). Uit een nadere analyse blijkt dat voornamelijk bij de afvalstoffenheffing en ook bij de rioolheffing relatief veel oninbaar wordt verklaard. Herberekeningen op basis van de percentages oninbaar per heffingsoort laten zien dat de aanvullende € 100.000 volledig aan de afvalstoffen- en rioolheffing kan worden toegerekend. Voorgesteld wordt om voor 2026 en verder het hogere bedrag van kosten oninbaar door te berekenen in de tarieven van de riool- en afvalstoffenheffing.
Toeristenbelasting
We kennen in Arnhem twee verschillende tarieven voor de toeristenbelasting: een laag tarief van € 2,00 (2024: € 1,00) per persoon per nacht voor overnachten op een camping, in een slaapzaal of op een aanlegplaats in de jachthaven en een hoog tarief € 3,50 (2024: € 2,50) per persoon per nacht voor overnachten in andere accommodaties, met name hotels en B&B’s.
Dit is inmiddels ook als zodanig vertaald in de verordening Toeristenbelasting 2025, welke in november 2024 door de raad is vastgesteld. Verder zien we een toename (in de prognose) van het aantal overnachtingen en is het realistisch om de opbrengsten uit de toeristenbelasting naar boven bij te stellen.
De bijstelling is op basis van de cijfers over 2023 en medio 2025 ontvangen we de cijfers over 2024.
Deze aanpassing is behoedzaam en we verwachten in aanloop naar de begroting 2026 een nieuwe inschatting te kunnen doen. Indien de uitkomsten hier aanleiding toe geven volgt er nog een herziening van opbrengsten uit toeristenbelasting.
Actualisatie treasury
De treasurybegroting is geactualiseerd. De begroting is bijgesteld op basis van:
- De realisatie;
- De huidige en verwachtte financieringsbehoefte;
- De interne verrekening van de rentelasten;
- De uitgezette leningen;
- Ons belang in de Bank Nederlandse Gemeenten.
Uit de actualisatie volgt een voordeel voor 2025 van € 1,2 miljoen, een nadeel van € 0,3 miljoen voor 2026, een voordeel van € 0,2 miljoen voor 2027 en een structureel nadeel van € 0,7 miljoen vanaf 2028.
Het voordeel in 2025 ontstaat met name doordat onze financieringsbehoefte lager is en de rente naar beneden is bijgesteld. We hoeven dus minder te lenen dan verwacht en dat gebeurt daarnaast goedkoper. Vanaf 2026 neemt het de financieringsbehoefte toe, met name doordat het investeringsvolume toeneemt, al ontstaat er nog steeds een voordeel, doordat de eerdere raming wordt verlaagd. Structureel bedraagt dit € 1,4 miljoen.
Op de interne verrekening van de rente ontstaat een nadeel doordat een te laag rentepercentage voor de financieringskosten werd verrekend in de verschillende programma's. Dit resulteert in een structureel nadeel van € 1,1 miljoen.
Daarnaast zijn de rente-inkomsten op de leningen die we als gemeente hebben verstrekt naar beneden bijgesteld. De leningenportefeuille is de laatste jaren aanzienlijk afgenomen doordat bestaande leningen (eerder) zijn afgelost, maar er geen nieuwe leningen zijn verstrekt. Dit levert een structureel nadeel van € 0,9 miljoen.